Steeds vaker krijgen patiënten die lijden aan kanker in een vroeg stadium extra behandelingen naast de operatie. Het gaat dan om therapieën die vóór de ingreep worden gegeven, de zogenaamde neoadjuvante behandelingen, of juist daarna, de adjuvante behandelingen. Denk aan chemotherapie, gerichte therapieën en immunotherapie. Het doel van deze aanpak is om de kans op genezing en overleving te vergroten. Toch blijkt uit onderzoek van het Zorginstituut Nederland dat dit niet altijd het gewenste effect heeft. Voor een aanzienlijk deel van de patiënten leveren de aanvullende behandelingen weinig tot geen voordeel op, terwijl de bijwerkingen juist groot kunnen zijn.
De belofte van nieuwe therapieën
De ontwikkeling van innovatieve medicijnen voor kankerbehandeling is de afgelopen jaren in een stroomversnelling geraakt. Vooral bij vroegstadium-kanker zien oncologen mogelijkheden om door extra therapie de kans op terugkeer van de ziekte te verkleinen. Het idee is dat door de tumor vooraf te verzwakken of restcellen na een operatie te vernietigen, patiënten langer en beter kunnen leven.
Maar die hoopvolle theorie blijkt in de praktijk vaak minder overtuigend. Bij de toelating van nieuwe middelen is er meestal alleen informatie uit tussentijdse studies beschikbaar. Dat betekent dat de effecten op lange termijn nog niet goed bekend zijn. Hierdoor ontstaat de kans dat patiënten maanden- of zelfs jarenlang behandelingen ondergaan waarvan niet bewezen is dat ze daadwerkelijk langer leven of een betere kwaliteit van leven behouden.
Onnodige belasting voor patiënten
Volgens het Zorginstituut Nederland gaat dit gepaard met een belangrijk ethisch dilemma. Patiënten die geen baat hebben bij de therapie worden blootgesteld aan zware bijwerkingen, die soms zelfs blijvend kunnen zijn. Denk aan vermoeidheid, zenuwschade of aantasting van de weerstand. Het gevolg kan zijn dat de kwaliteit van leven verslechtert, terwijl de behandeling juist bedoeld is om de toekomst te verbeteren.
Daarnaast speelt de financiële kant een rol. De nieuwe medicijnen zijn vaak erg duur, waardoor de kosten voor de zorg stijgen. Dat roept de vraag op of het verantwoord is om grote groepen patiënten te behandelen, terwijl maar een klein deel er werkelijk van profiteert.
Het standpunt van het Zorginstituut
Het Zorginstituut pleit daarom voor een zorgvuldiger afweging bij de opname van nieuwe behandelingen in het basispakket. Volgens voorzitter Mark Janssen is het belangrijk dat de samenleving kritisch kijkt naar de balans tussen de mogelijke winst en de nadelen. Enerzijds is er de wens om patiënten die er baat bij hebben snel toegang te geven tot nieuwe therapieën. Anderzijds moet worden voorkomen dat mensen zonder voordeel worden blootgesteld aan zware medicatie met forse bijwerkingen.
Het instituut benadrukt dat overlevingswinst een harde eis moet zijn voor toelating. Farmaceutische bedrijven zullen dus moeten aantonen dat hun middelen daadwerkelijk bijdragen aan een langere levensduur. Ook na de eerste goedkeuring is het volgens het Zorginstituut noodzakelijk om behandelingen opnieuw te evalueren zodra volledige onderzoeksresultaten beschikbaar zijn. Alleen zo kan worden vastgesteld of een therapie blijvend in het basispakket thuishoort.
Meer onderzoek nodig naar effectiviteit
Een ander punt van aandacht is het onderscheid tussen behandelingen die vóór en na de operatie worden gegeven. Vaak worden de resultaten van deze trajecten nog gecombineerd beoordeeld, terwijl het effect sterk kan verschillen. Door dit los van elkaar te onderzoeken kan beter worden bepaald welke patiënten echt baat hebben bij een aanvullende behandeling.
Ook pleit het Zorginstituut voor meer doelmatigheidsonderzoek. Daarbij gaat het niet alleen om de vraag óf een behandeling werkt, maar ook hoe lang deze idealiter moet duren, in welke dosering en bij welke patiëntengroep. Dit zou kunnen voorkomen dat mensen onnodig lang of zwaar worden behandeld, terwijl een kortere of lichtere therapie net zo effectief is.
Betere informatie voor patiënten
Een belangrijk aspect in dit hele vraagstuk is de rol van de patiënt zelf. Om samen met hun arts een weloverwogen keuze te maken, moeten patiënten en hun naasten goed geïnformeerd worden over de mogelijkheden. Dat betekent duidelijke uitleg over de voordelen, maar ook over de risico’s en onzekerheden van (neo)adjuvante behandelingen. Alleen dan kunnen zij bewust beslissen of zij een intensieve therapie willen aangaan of niet.
Balans tussen hoop en realiteit
De discussie over nieuwe kankerbehandelingen in de zorgverzekering 2026 laat zien dat vooruitgang in de medische wetenschap niet altijd automatisch leidt tot betere zorg. Het is van groot belang dat de voordelen van een behandeling aantoonbaar zijn, en dat onnodige belasting van patiënten wordt voorkomen.
De kernvraag blijft: hoe ver willen we gaan om elke mogelijke kans te benutten, ook als dat voor velen betekent dat ze behandelingen ondergaan zonder echt voordeel?
Volgens het Zorginstituut is het antwoord duidelijk. Nieuwe therapieën moeten niet alleen innovatief zijn, maar ook bewezen effectief en doelmatig. Alleen dan verdienen zij een plek in het basispakket – en daarmee in de toekomst van de Nederlandse kankerzorg.